preek Pater Begheyn(6sept)

Matteüs 18, 15-20

Paul Begheyn SJ

‘Er is niks mis met groot denken, maar je moet klein beginnen.’ Die uitspraak las ik kort geleden ergens. Het is een beetje een open deur, maar daarom niet minder waar. Het zegt iets over alle leven, dat van onszelf als mensen, maar ook over alle leven in deze wereld. Jezus wist er alles van toen hij deze parabel vertelde: ‘Het Koninkrijk van God lijkt op een mosterdzaadje. Dat is het kleinste zaadje dat er is. Als iemand het zaait op zijn land, dan groeit er uit dat zaadje een boom. Die boom is het grootst van alle planten. En de vogels bouwen er hun nest in.’(Matteüs 13, 31-32) Zelf hebben wij er ook weet van, zeker als je ooit een röntgenfoto van een ongeboren baby in de moederschoot hebt gezien. God is ook klein begonnen, op Kerstmis. Elk jaar begint God opnieuw, klein. En het is aan ons om hem te laten opgroeien, tot een volwassen God.

         Dat geldt ook voor onze geloofsgemeenschap. Die kon niet anders dan klein beginnen. De Kerk is niet als een volmaakt bouwwerk uit de hemel neergedaald. Het woord kerk komt zelfs in de bijbel niet voor. De geloofsgemeenschap begint met twee, hooguit drie personen. ‘Als die in mijn naam samen zijn, daar ben ik in hun midden’, zegt Jezus tegen zijn leerlingen, tegen ons dus. Maar het is natuurlijk wel heerlijk als er meer mensen samen komen. Anders ben je gedwongen om thuis te blijven en een televisiemis te volgen, zoals tijdens deze coronavirus. Zonder vredesgroet en communie. En nog steeds zijn we gedwongen afstand te houden ten opzichte van elkaar. Dat staat zo haaks op de realiteit en behoefte van de gemeenschap! Bovendien een viering niet afsluiten zonder een ontmoeting achteraf, met koffie of thee, is ook in strijd met het wezen van een geloofsgemeenschap. Die ‘nazit’ is van groot belang voor de opbouw van de Kerk. In een oude tekst die niet in het Nieuwe Testament is terechtgekomen (Handelingen van Johannes) staat zelfs, dat Jezus na het laatste avondmaal met zijn leerlingen naar buiten ging om samen te dansen.

         In het begin van het hoofdstuk (18), waaruit de evangelietekst van vandaag is genomen, stelt de evangelist Matteüs namens de leerlingen de vraag: ‘Wie is nu wel de grootste in het koninkrijk van de hemel?’ Daarop zette Jezus een kind in het midden van de kring, en zegt: ‘Als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.’ Klein beginnen dus. Dat gegeven werkt hij uit in vier etappes: geen aanstoot geven; redden wat verloren gaat; broederlijke vermaning; gebed en vergevingsgezindheid.

         Vandaag staat die derde etappe centraal, de broederlijke vermaning. En ook hier weer gaat het erom: klein beginnen. Net zoals bij het ontstaan en de groei van de gemeenschap, geldt het ook in het geval van een misstap van je broeder of zuster. ‘Wijs hem of haar onder vier ogen terecht’, zegt Jezus. Laat die ander niet aan zijn lot over. Schrijf hem niet af. Reik elkaar telkens de hand. Zoek een toegangsweg naar de ander. Treed niet strenger op dan nodig is. Wees niet bedreigend, maar bemoedigend. Roep er desnoods een ander bij, of misschien wel twee, of in het ergste geval de hele gemeenschap. En als dit ook niet helpt, beschouw hem dan als heiden of tollenaar, besluit Jezus. Dat lijkt verder een hopeloze zaak. Maar we weten dat Jezus het verwijt kreeg, dat hij vriend was van tollenaars en zondaars. Dus er is een vangnet voor hopeloze gevallen: Jezus die klaarstaat als een vriend. Dat is helemaal in de joodse traditie van Jezus, die daarbij de regel uit het boek Leviticus (19, 17-18) volgt: ‘Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording, en laad niet omwille van een ander schuld op je, door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer.’

         En ten slotte zegt Jezus: ‘Wat je zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn; en wat je zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn.’ Dat heeft hij niet gezegd tegen de priesters, maar tegen al zijn leerlingen. Dat zijn wij dus. Wat een mogelijkheden hebben wij daarmee gekregen. Wat een verantwoordelijkheid heeft hij ons zo in handen gegeven. We kunnen binnen onze geloofsgemeenschap een ander dus belemmeren of bevrijden. Wat een voorrecht!

Dit vind je misschien ook leuk...